En toch knaagt er iets. Want er is nog zoveel meer te doen. Ik denk dan meestal eerst aan de mensen die tussen wal en schip vallen binnen onze gemeente. Er is nog zoveel níet goed geregeld, er zijn nog zoveel mensen níet geholpen. Er zijn nog steeds kinderen in gevaar. Er zijn nog steeds mensen die niet zeker weten of ze straks nog een huis hebben. Daar kunnen we voor blijven werken, blijven zoeken, blijven strijden. Samen, in deze gemeente, het stukje land waarover wij kunnen beschikken, hebben we nog zoveel meer te doen, voor onze mensen.
Maar dan wordt het knagende gevoel groter. Het lijkt soms dat sociale zekerheid alleen kan bestaan, als we mensen buitensluiten. In Italië kunnen mensen hun kinderen niet meer elke dag te eten geven, vanwege de acute crisis die Corona brengt over het land. Terwijl daar ziekenhuizen volstroomden met stervende mensen, vertelde minister Hoekstra dat ze ook maar beter op hun centjes hadden moeten passen. Ik schaam me soms voor mijn land.
En dat zijn dan nog EU-burgers. EU-burgers hebben veel problemen. Maar we hebben wel mensenrechten, burgerrechten, politieke rechten. En een rechter, om die bij op te eisen. Maar voor de mensen die dat geluk niet hebben, is de EU juist een mechanisme van buitensluiting.
Dan brengen mijn gedachten mij voorbij de rand van het EU-territorium. Ik mijd soms het nieuws, want het breekt mijn hart. Ik kan niet anders dan me afvragen: wat als ík dat was geweest, in kamp Moria, met mijn kindjes? Ik vraag me dan af: is mijn man nog in de buurt, of ben ik hem dan kwijt? Is er eten, is er drinken? Waar kan ik de was doen, als de baby zijn broek volgepoept heeft? Wie houdt de wacht, als we slapen? En wat gebeurt er met de kinderen, als mij iets overkomt? De ellende en de angsten die ik me dan voorstel, overspoelen me. Ik voel me machteloos, soms ook schuldig. Iedere cent die we uitgeven aan jeugdzorg hier, kunnen we niet uitgeven aan bescherming van de kinderen in een vluchtelingenkamp. Er is daar geen sociale huurwoning. Geen leefstraat. Geen pensioen, geen ziekenhuis, geen kinderbescherming. Geen rechter, om die dingen op te eisen.
Maar dan stop ik mezelf. Want het is geen zero sum game. Ik heb kennelijk soms geld over, want ik koop weleens een paar schoenen dat ik niet zo nodig heb. Dus ik zoek naar goede doelen om te steunen. Artsen zonder grenzen, Rode Kruis, stichting bootvluchteling. Ik hoef niet te kiezen tussen de kinderen om de hoek, of de kinderen in het vluchtelingenkamp.
En dan besef ik weer: ik ben niet alleen. We zijn met velen. Als het aan GroenLinks ligt, maken we ook in onze gemeente vandaag nog ruimte vrij om vluchtelingen te verwelkomen in een warme gemeenschap. Een veilig huis, onderwijs, pensioenen en leefstraten: ze zijn voor iedereen. Dus in de volgende verkiezingen staan we weer campagne te voeren, ook al regent het. Want meer zetels voor GroenLinks in de Tweede Kamer, betekent meer solidariteit met Griekenland en Italië. Meer zetels in het Europarlement voor de Europese Groenen, betekent een menselijke behandeling van vluchtelingen, en meer druk op Europese landen om vluchtelingen toe te laten. Ik ga naar demonstraties en congressen, en ik bemoei me ermee. En daar hoor ik hoe sterk onze stem al is. Met hoeveel we al zijn. De strijd is nog lang niet gestreden, maar we hebben nog veel te winnen.
Dus: wij blijven staan voor sociale zekerheid in Leidschendam-Voorburg. En we strijden voor solidariteit met álle mensen, overal. Socialisme mag niet nationaal blijven.
Marie-Christine van der Gronde, gemeenteraadslid voor GroenLinks in Leidschendam-Voorburg